Luc Declerck, leerkracht geschiedenis/kunstgeschiedenis neemt ons in 8 berichtjes mee doorheen de geschiedenis van de Brugse Academie.
300 JAAR BRUGSE ACADEMIE (deel 1)
Dit schooljaar bestaat “onze” academie precies 300 jaar. Het was immers op maandag 8 november 1717 dat via een hallegebod van de stad Brugge een kunstschool werd opgericht. Een hallegebod is een openbaar bekend gemaakt reglement of vonnis – er bestond geen scheiding tussen bestuur en rechtbank in het ancien régime – van de Brugse stedelijke overheid. Het werd omgeroepen vanop het balkon boven de toegangspoort van het belfort (“halletoren”). Later werd het ook via affiches (“plakkatten”) op aanplakborden verspreid over de stad bekendgemaakt en nog later vanop het stadhuis. Het bleef echter hallegebod heten.
300 JAAR BRUGSE ACADEMIE (deel 2)
We mogen er terecht trots op zijn dat onze school binnenkort 300 jaar bestaat. Brugge was immers de allereerste stad in de Zuidelijke Nederlanden (en één van de eerste in Europa) waar een kunstschool ontstond die los van de gilden opereerde. De eerdere stichtingen in Antwerpen (1663) en Brussel (1711) waren niet onafhankelijk van de gilde en dus onvergelijkbaar met die in Brugge. In het algemeen paste de vorming van een kunstschool in een evolutie van het gilde-onderwijs (d.w.z. een leerling gaat in de leer bij een door de gilde of het ambacht erkende “meester”) naar collectief en (voor zover door de overheid georganiseerd) openbaar onderwijs, een evolutie die in de 18de eeuw één van de uitingen is van de ommezwaai vanuit het ancien régime naar de moderne tijd. In de eerste jaren beperkte men zich tot teecken- ende schilderkonste, maar in de loop van de 18de eeuw werd dit uitgebreid met beeldhouwkunst, architectuur en grafiek. In de 20ste eeuw kwam daar fotografie bij en in heel recente tijden ook film en toneel.
300 JAAR BRUGSE ACADEMIE (deel 3)
De slogan “300 jaar Brugse academie” is een vlag die niet helemaal de lading dekt. De piepjonge school sloot immers al ongeveer tien jaar na haar stichting de deuren (door financiële zorgen en een gebrekkige leiding). Ze werd heropgericht in 1738 en de lessen werden het jaar daarop hervat. Pas sindsdien bestaat de school zonder onderbreking. Het voltijds onderwijs (wat nu het KSO is, maar lange tijd ook enkele richtingen BSO omvatte) ontstond pas in 1950. De splitsing tussen het voltijds onderwijs en het deeltijds onderwijs (DKO) dateert pas van 1991. Gedurende de periode tussen 1892 en 1898 (onder het directeurschap van Louis Delacenserie) vormde ze één school met de Nijverheidsschool (de huidige Stedelijke Nijverheids- en Taalleergangen, SNT). Boven de toegangspoort aan de Katelijnestraat wijst het opschrift nog steeds op het samengaan van beide scholen. Pas in 1977 verhuisde de nijverheidsschool naar het gebouw in de Arsenaalstraat 4 (deels gebouwd op het einde van de 19de eeuw, deels in 1908, deels in 1921). Ook dat gebouw werd lange tijd (en eigenlijk nog steeds) deels door de academie gebruikt.
300 JAAR BRUGSE ACADEMIE (deel 4)
De academie werd niet gesticht als Stedelijke Academie (de benaming die ze vandaag draagt), maar wel als een door de stad toegestane private stichting (een confrérie of broederschap). Ze droeg eerst de naam Vrije en Exempte (d.i. bevrijde, losgemaakte) Broederschap en vanaf 1738 de naam Vrije Academie. Dit “vrije” mogen we niet begrijpen in de huidige onderwijscontext – vrije scholen zijn bij ons zo goed als altijd scholen van het katholiek onderwijsnet –, maar wel in de context van de vrijheid die de school had t.a.v. de oppermachtige gilden die eeuwenlang een monopolie op technische scholing en opleiding hadden. Het is veel later, m.n. in het kader van het typisch politiek gekrakeel tussen katholieken en liberalen, dat in 1881 de Stedelijke Academie opgericht werd. Ze ontstond als een soort alternatieve instelling en had de steun van de liberale (vrijzinnige) oppositie en dus werkte het katholieke stadsbestuur de stichting ervan zoveel mogelijk tegen. Omdat echter zowel directeur Eduard Wallays als alle leraren overstapten naar de nieuwe school stemde het stadsbestuur er schoorvoetend mee in om als Inrichtende Macht op te treden. De Vrije Academie stief een stille dood.
300 JAAR BRUGSE ACADEMIE (deel 5)
Van alle huidige gebouwen is de laat-gotische schoorsteen aan de Noordstraat en de “theorievleugel” (1550-’51, Vlaamse renaissance) het oudst. De in het verlengde ervan gelegen barokke Bogardenkapel dateert uit 1676 (zie jaartal in de top van de volutengevel aan de straatzijde) ter vervanging van een bouwvallige middeleeuwse voorganger. De hierboven opgesomde delen zijn beschermd als monument sinds 1946. In het midden van de 18de eeuw werd door architect Hendrik Pulinx jr. de classicistische “middenvleugel” gebouwd, waarvan de onderste verdieping (huidige Zwarte Zaal en secretariaat) als refter gebruikt werd. Er staat een moeilijk leesbaar inschrift in de natuurstenen plint onder de ramen van het secretariaat (zijde binnenplein). Van rond 1845 dateert de vleugel ten zuiden van de Bogardenkapel (inclusief hoek Katelijne-/Arsenaalstraat) (nu “oude refter”, toiletten, toen ook met enkele woonhuizen aan de Arsenaalstraat die later afgebroken werden). In 1892-‘98 ontstond de “praktijkvleugel”, de conciërgewoning en de ingangspoort met het hekwerk (architect Charles De Wulf), allemaal in neogotische (“oud-Brugse”) stijl. In de vroege 20ste eeuw ontstonden de vier meest noordelijke traveeën aan de Noordstraat en een kleine vleugel bij de schoorsteen (hoek Noord-/Arsenaalstraat). In 1979 werd een steunbeer gebouwd ter ondersteuning van de schoorsteenconstructie. De recentste aanwinsten zijn natuurlijk bekend : de “nieuwe refter” enerzijds en de “nieuwe vleugel” op een parking aan de Noordstraat anderzijds. Restauratiewerkzaamheden werden uitgevoerd in 1975 (kapel), 1980 (schoorsteen) en 2000-‘01 (gevels en beschildering van de oudere vleugels).
300 JAAR BRUGSE ACADEMIE (deel 6)
Het beeld van Jan Van Eyck op de binnenplaats werd in 1828 ontworpen door Jan-Robert Calloigne (die kort erna één jaar directeur zou zijn van de school). Het stond eerst opgesteld in de academie (toen nog in de Poortersloge) en verhuisde in 1857 naar het Jan Van Eyckplein (net voor het gebouw). In 1878 werd het beeld verplaatst (na enkele omzwervingen kwam het op de Burg terecht, m.n. op het nu beboomde, noordelijke deel). In de plaats ervan kwam op het Jan Van Eyckplein een nieuw beeld van de schilder, nu van de hand van Hendrik Pickery (die – zie gevelgedenkplaat – een hele tijd in de conciërgewoning van de huidige school woonde). Het beeld van Calloigne kwam uiteindelijk terug op de binnenplaats van de academie, ondertussen op haar nieuwe vestigingsplaats in de Katelijnestraat. Op de hoeken van de sokkel staan vier putti met attribuut, die symbolisch de teken-, de schilder-, de beeldhouw- en de bouwkunst voorstellen. Onze school kent nog enkele andere beelden, m.n. de in hout gesneden beelden van HH. Laurentius en Stefanus aan de deur van de Bogardenkapel (beeldensnijder Michiel Cathelaen). In de nu lege nis aan de straatzijde van de Bogardenkapel (bekroond met het wapen van de stad Brugge) stond vroeger ook een beeld van H. Laurentius. Deze martelaar was immers de patroon van de begarden. Boven de deur van de kleine toren naast de kapel bevindt zich een Madonnabeeld met baldakijn. Eronder staat een chronogram of jaardicht (1636) waaruit we kunnen opmaken dat een loterij als geldbron diende. Aan de zijkant ervan (net naast de deur van A.0.04) was er tot een tiental jaar geleden een oeroud minuscuul kruisbeeldje dat door vandalen vernield werd. Vermeldenswaard zijn zeker ook de beide rococo schouwen, in de huidige leraarskamer en in het huidige kopielokaal (dat tot 1992 als leraarskamer dienst deed).
300 JAAR BRUGSE ACADEMIE (deel 7)
Tijdens de vroegste jaren werden de lessen bij enkele confrères thuis gegeven. Daarna was de school lange tijd (vanaf 1720 tot 1890) gehuisvest in de Brugse Poortersloge, gelegen op de hoek van het Jan Van Eyckplein (tot 1844 Academieplaats genoemd) en de Academiestraat. Pas in 1890 verhuisde de school naar de Katelijnestraat, meer bepaald naar de gebouwen van de in 1883 gesloten Bogardenschool. De begarden (of boga(a)rden) waren mannelijke begijnen, vrome broeders die tijdelijke geloften van kuisheid en gehoorzaamheid aflegden (in tegenstelling tot monniken en nonnen die een eeuwige gelofte afleggen met inbegrip van die der armoede). In de eerste helft van de 13de eeuw vestigden zij zich in Brugge en in 1269 lieten ze op de hoek van de Katelijnestraat en de Arsenaalstraat een klooster oprichten. Vanaf 1291 gaven ze lager onderwijs aan wezen en armen (enkel voor jongens – voor meisjes bestond een gelijkaardige school in de Ezelstraat). Het aantal begarden liep in de 15de-16de eeuw sterk achteruit en de school werd in 1513 door de stad overgenomen (al bleef ze de naam Bogardenschool dragen). Het oude middeleeuwse schoolterrein omvatte met landerijen en boomgaard een heel groot perceel dat tot aan de Bakkersrei (het kleine reitje voorbij het huidige gebouw van de nijverheidsschool) liep.
300 JAAR BRUGSE ACADEMIE (deel 8)
“Onze” academie is ook gedurende enkele decennia de vestigingsplaats geweest van een eigen schilderijencollectie. Tot 1892 was de academie ook de eigenaar van deze werken (die toen aan de stad werden overgemaakt). In 1795 roofden de Franse bezetters – zoals elders in onze gebieden – vele kunstwerken. De topwerken gingen naar Parijs. Andere werken kwamen terecht in de Brugse refuge (Potterierei) van de oude Koksijdse Duinenabdij. Kort na de val van Napoleon, m.n. in 1816, werden de werken uit Parijs teruggegeven aan de academie. De werken uit de oude abdijrefuge kwamen via het stadhuis uiteindelijk in 1828 ook opnieuw naar de academie. In 1886 werd de collectie van de Poortersloge naar de ex-Bogardenschool aan de Katelijnestraat verhuisd (dus nog voordat de school zelf verhuisde). Daar kwamen de schilderijen terecht in de Bogardenkapel en de huidige theorievleugel. Pas na de bouw van het Groeningemuseum (geopend in 1930) kregen de werken hun huidige onderdak. Ooit huisden dus absolute topwerken van de kunstgeschiedenis zoals Jan Van Eycks “Madonna met kanunnik Joris van der Paele”, “De dood van Maria” van Hugo van der Goes, Hans Memlings Moreel-triptiek en “Het oordeel van Cambyses” en “De doop van Christus” van Gerard David bij ons.